Zijn laatste woorden
1. ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt U mij verlaten’ uit Psalm 22
Iedereen wenst mij dood. En Gij o God – dag en nacht roep ik tot U, maar geen antwoord.
Zo ken ik U niet, God van mijn volkd zijt Gij toch, God die bevrijdt, waar zijt Gij toch, God zo ver God zo vreemd.
Ooit kwam ik uit Uw hand, van meet af aan behoor ik U toe, maar onbewogen blijft Gij.
Alsof ik niet meer voor U besta.
Geen mens ben ik meer, een wrak, een rillende ziel – God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?
2. ‘Vergeef het hun want zij weten niet wat ze doen’\
Nu is hij dood, dat komt er van, hij had het kunnen weten, zoals hij ook leefde, wie doet dat nou, zo red je het niet.
Ach ja liefde het hoort er bij, je moet wel ’s wat maar hij – er zijn grenzen wat bezielt hem.
Noemt zich maar brood, deelt zich maar uit, alsof het allemaal kon.
Zo heb je geen leven, liefde alleen maar liefde, het wordt je dood.
Wie was hij eigenlijk, toch geen mens als wij, hij had iets met God zegt men, maar goed dat hij weg is.
Op de één of andere manier maakte hij je onrustig.
3. ‘Ik verzeker je, nog vandaag nog zul je met mij in het paradijs zijn’
Ergens is er een begin van geloof, groeit de hoop, dat alles vrucht draagt.
Zelfs wat zinloos lijkt als dood en ondergang.
Het groeit waar mensen gelouterd zijn, de pijn voorbij, tranen gedroogd, de moed hervonden.
Het groeit waar mensen elkaar verhalen vertellen, ter herinnering, ter bemoediging:
weet je nog van toen, w eet je: alles zal nieuw worden.
Het zal jou gaan zoals het ging met Hem, Jezus van Nazaret, die ene rechtvaardige, een mens uit miljoenen, Zoon van God;
Die lijdensverhalen gaan over Hem, maar niet minder over ons: liefde vermag meer dan schuld. Dat is gebleken.
Aangetoond door Hem, een nieuw gebod. Ga dan, en doe evenzo.
Je kunt het, je bent een mens, een onvervangbaar wezen: je wint het van de dood!
Het verhaal gaat dat het vroeg in de morgen, vroeg in het voorjaar, is gebeurd: stilte in de tuin, het graf geen put van zorgen meer, de dood overwonnen.
De dode bomen komen weer tot leven. En al wat leeft getuigt ervan: de mens zal niet sterven – hij zal leven.
4. ‘Vader, in uw handen beveel ik mijn geest’
Hij tenslotte.
Machteloos, aan het kruis genageld, riepen de mensen, doof en blind, Hem om een wonder: anderen redden en jezelf niet? Kom toch van dat kruis af!
Meer dan de wonden heeft dit Hem pijn gedaan.
5. ‘Ik heb dorst’
Het helpt geen zier, wat moet ik doen? Onmachtig ben ik.
Waarom zou men een kruis vereren? Het helpt geen zier.
Maar dragen dan, dat kruis van een ander een tijdje op je schouders nemen?
Of het jou helpt, weet je niet, hem in ieder geval wel.
6. ‘Dat is je zoon. Dat is je moeder’
Jezus van Nazaret geboren in Bethlehem, op 33-jarige leeftijd te Jeruzalem overleden.
Het was geen vage droom die Hij voorstond, geen ver en onbereikbaar ideaal.
Het heil was binnen zijn bereik: liefde onder elkaar.
Het was drie uur in de middag toen Hij stierf. Zijn moeder was er bij, de leerling van wie Hij veel hield, de vele anderen, met stomheid geslagen, geloof geweken, moed verloren.
In heel het land van Galilea klinkt nog zijn stem: ‘laat uw hart niet verontrust worden Gij hebt mij horen zeggen: ik ga heen, maar ik keer bij u terug’.
7. ‘Het is volbracht’
Was dit het dan? Het is voorbij. Zij gaan naar huis, de priesters en de farizeeën. Geen vragen meer geen twistgesprek: het is gedaan!
De man aan ’t kruis verlaten overleden. Waar was zijn God in ’t donkere uur van lijden en van hatelijke kreten?
Voorbij, gedaan, in ’t graf gelegd door menselijke handen.
Was dit de droom, een betere tijd, een nieuw verbond met God?
Zo lijkt het wel voorgoed voorbij dit nieuw verhaal van mensen.
Maar God, God droomt van een nieuwe dag met licht van Zijn verrijzen.